Preek van zondag 14 april 2024 Preek van zondag 14 april 2024
‘Steigerung’ in de Paasberichten

Mijn favoriete Paasverhaal, heb ik vaker laten doorschemeren, is dat van Marcus. Bij hem is de opstanding van Jezus zo heerlijk ongrijpbaar en niet te bevatten. De vrouwen die naar het graf komen, hebben geen ontmoeting met Jezus en krijgen zelfs geen glimp van hem te zien. Nee, dat laatste zal pas gebeuren, belooft een engel, als ze net als de leerlingen naar Galilea gaan. Dat moeten de vrouwen doorvertellen maar – staat er − dat doen ze niet, bevangen als ze zijn door angst en schrik. Het grote nieuws lijkt meteen te stagneren. Bij Marcus – volgens de meeste kenners het oudste evangelie − is Pasen een verhaal van totale verbijstering. Een goed gerucht, zonder houvast of bewijs. Je krijgt er je vingers niet achter en wat mij betreft moet je dat ook niet willen. Houd het liever klein. Laat Pasen vooral een mysterie zijn en blijven.

Maar zo gaat het niet. De opstandingberichten in het Nieuwe Testament hebben een neiging tot groei. Ze beginnen klein en kwetsbaar, maar worden op den duur steeds grootser en fraaier. Het Duitse commentaar dat ik er ooit op nasloeg spreekt van ‘eine deutliche Steigerung’. Er zit een stijgende lijn in, het Duits kan dat zo fraai weergeven in dat ene woord Steigerung. Gaandeweg worden Paasverhalen steeds tastbaarder en concreter. In het begin is Jezus nergens te zien, zoals bij Marcus. Of als Hij wel verschijnt, dan is het voor even. Jezus is dan niet heel lijfelijk of vlezig aanwezig. Maar bij iemand als Johannes raak je al snel in verwarring. Maria Magdalena, die als eerste haar levende Heer ontmoet, mag hem niet vasthouden. Tegen haar zegt Jezus: ‘raak mij niet aan’. Maar niet veel later in dit evangelie krijgt Thomas, die door diepe twijfel is overmand, zomaar de uitnodiging om de wonden van Jezus te voelen. Dan lijkt Hij een lichaam te hebben dat je kunt vasthouden en waarin de littekens nog terug te vinden zijn. Thomas mag hem wel aanraken, al lezen we niet of hij dat ook doet. En weer een hoofdstuk later, in Johannes 21, zit Jezus bijna gezellig met zijn leerlingen rond een kampvuurtje en deelt Hij met hen zowel brood als vis.

Dat laatste lezen we ook in Lucas 24. Daar vraagt Jezus zelf om een moot gebakken vis en eet Hij die ter plekke op, voor iedereen zichtbaar. Eerlijk gezegd, gemeente, heb ik daar zo mijn bedenkingen bij. Slaat dit niet door naar een al te lijfelijke opstanding? Want ook bij Lucas begon Pasen zo klein en ongrijpbaar, met bovenal verwarring rond het open graf. Net als bij Marcus is er niemand die iets van Jezus ziet, noch de vrouwen, noch Petrus die later komt aanrennen. Geen van hen ontmoet dan de levende Heer. De eerste geruchten over zijn opstanding worden dan ook afgedaan als onzin, kletspraat − zotteklap stond er ooit lekker Vlaams. En ook het vervolg bij Lucas, het bekende verhaal over de Emmaüsgangers, is rijkelijk vaag. Jezus wordt hun onverwachte reisgenoot, die onderweg aansluit, maar ze herkennen hem niet. En als dat wel gebeurt, bij het breken van het brood, dan is Hij opeens weer weg, in een flits – prachtig geschetst door Rembrandt. De opstanding is niet echt te vatten, en wat mij betreft mag dat zo blijven. Pasen, geloven in een leven na de dood – dat gedijt bij het ongrijpbare, het mysterie.

Gaandeweg de Paasberichten lijkt het minder subtiel te worden. Dat merk je vandaag als de Emmaüsgangers terugkeren in Jeruzalem, het begin van onze lezing. Dan is er opeens een soort demonstratie voor de leerlingen. Jezus zou willen bewijzen dat Hij geen geest is, lezen we, en daar staan als een mens van vlees en bloed. En vervolgens eet Hij ‒ als bewijs van zijn levensechtheid ‒ een stuk geroosterde vis. Je vraagt je af: keert Jezus werkelijk terug als een mens van vlees en bloed? En zo’n demonstratie, heeft Pasen, heeft Jezus zoiets nodig? Dat past toch helemaal niet bij hem. Nooit probeerde Jezus geloof te wekken door mensen met wonderen te imponeren. In zijn terughoudendheid, zijn bescheidenheid staat Hij ver af van onze tijd, waarin je zonder gêne jezelf moet aanprijzen, zo nodig met een opgeklopt CV. Nee, de eerdere Jezus moet niets hebben van showgedrag of machtsvertoon. In zulke berichten lijkt Hij zo weinig op de mens die Hij vóór Pasen was.

Zo ga je vermoeden dat we hier met een latere ontwikkelingen te maken hebben, zo’n Steigerung. Bijvoorbeeld omdat de eerste christenen veel kritiek kregen op die eerdere, nogal vage Paasberichten. Daarin speelden vrouwen als Maria Magdalena, soms met één of twee anderen, een hoofdrol. Dat was destijds zeer ongebruikelijk, om niet te zeggen ongepast. In een rechtszaak telde hun getuigenis maar half mee. Je had dus twee vrouwen nodig om het getuigenis van een man te weerleggen. Wordt op den duur daarom Petrus als belangrijke getuige naar voren geschoven, ten koste van hen? En zijn om die reden de Paasverhalen langzaam maar zeker ook concreter geworden en lijfelijk aangedikt? Zo’n Steigerung is voor die tijd dan goed te begrijpen, maar kan bij ons juist grote vraagtekens oproepen. Want het lichaam waarmee Jezus het graf uitkomt is toch niet zomaar zijn oude aardse lichaam? Dat is toch, zoals Paulus sterk benadrukt, een nieuwe levensvorm, wat hij noemt een geestelijke gestalte? Uit een graankorrel komt geen nieuwe korrel voort maar een totaal andere bloei, een korenaar. Nee, met zulke te concrete verhalen wint Pasen bij ons niet aan geloofwaardigheid. Wij houden het liever bij een mysterie, een geheimenis dat niet te vatten is en we daarom bewust openlaten.

Zoals u weet of anders wel vermoedt, ben ik een kritische bijbellezer. Ik herken me in het motto van de joodse schrijver Pinchas Lapide, dat je de Bijbel op twee manieren kunt lezen – óf je neemt hem letterlijk, óf je neemt hem serieus. Doe je dat laatste, de Bijbel serieus nemen, dan ontdek je dat daarin meerdere stemmen door elkaar klinken. Soms versterken die elkaar, soms spreken ze elkaar tegen. Een klein voorbeeld van zo’n tegenspraak: vandaag lees je bij Lucas dat de leerlingen in Jeruzalem moeten blijven – daar zullen ze de heilige Geest ontvangen. Maar volgens Matteüs en Marcus moeten ze juist naar Galilea gaan om daar hun levende Heer te ontmoeten. Een beetje vreemd, maar een kleinigheid. Veel wezenlijker is, als het om Pasen gaat, het verschil tussen Paulus en Lucas. Hier bij Lucas heeft Jezus een opstandingslichaam van vlees en bloed terwijl Paulus dat juist rigoureus van de hand wijst. Bij hem gaat het om een heel nieuwe levensvorm die sterk verschilt van dit aardse bestaan. Opstanding is niet, vertelde iemand onlangs nog plastisch in een interview: ‘Jezus gaat dood en met Pasen loopt Hij weer.’ Dat kon hij als kind al niet geloven en had hij mede door Paulus anders leren zien. Die corrigeert dat beeld in I Korintiërs 15.

Het lezen en serieus nemen van de Bijbel – om daar nog even op terug te komen − is dus niet zo eenvoudig als je zou willen. Vaak zijn er geen pasklare antwoorden, maar vraagt de Bijbel om dialoog. Een gesprek van ons met die oude teksten, en ook een gesprek van die oude teksten met elkaar. Deze zondag vraagt dus om een driehoekgesprek: wat beweert Paulus hier, wat vertelt Lucas ons, en wat is voor ons dan overtuigend en geloofwaardig? Ook dat laatste is van groot belang: ook wij als gelovigen in de 21-ste eeuw mogen kritisch meedoen. Onze huidige inzichten en eigen levenservaring spelen eveneens een belangrijke rol in zo’n driehoekgesprek met de Bijbel. In zo’n trialoog gaat dit oude boek echt voor je leven.

Zoals gezegd voel ik me vandaag meer bij Paulus thuis dan bij Lucas. Met name I Korintiërs 15 is een bijzonder hoofdstuk. Daar geeft Paulus ons heel nadrukkelijk mee: ‘wat uit vlees en bloed bestaat, krijgt geen deel aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid’. Voor hem keert Jezus niet terug in een aards lichaam, en zal Hij dus ook niet zomaar een visje eten. Zoals uit een zaadkorrel een heel andere vorm van leven voortkomt, zo spreekt Paulus van een nieuwe geestelijke gestalte. Wat hem daarbij precies voor ogen staat, is moeilijk te achterhalen. Denkt hij aan wat wel een fijnstoffelijk of astraal lichaam wordt genoemd, de levensvorm die wel met de engelen wordt geassocieerd? Of blijft het voor altijd een raadsel en heeft speculeren geen zin? In elk geval is duidelijk dat Paulus niet meegaat in de klassieke Griekse tweedeling. Volgens Griekse denkers als Plato zou de mens naast een sterfelijk lichaam ook een onsterfelijke ziel hebben. Na de dood zou die ziel terugkeren naar God, ging ook het christendom op den duur verkondigen. Maar zoiets staat vandaag de dag sterk ter discussie: Wat is dat, ja, bestaat er wel een onsterfelijke ziel, los van ons lichaam, los van onze hersenen? Dat is een actuele en uiterst lastige vraag in de moderne wetenschap die ook de kerk raakt. Want als God ons vasthoudt door de dood heen, gaat dat dan om zoiets als onze ziel of vraagt dat om een heel andere beeldvorming? Of kunnen we beter elke beeldvorming achterwege laten omdat je daarin altijd vastloopt?

Hoe dan ook, voor Paulus beperkt opstanding zich niet tot de onsterfelijke ziel, maar evenmin is het voor hem een zaak van vlees en bloed. Jezus is niet tijdelijk geveld, om vervolgens weer vrolijk het graf uit te lopen. Het gaat Paulus niet om een voortzetting van het oude, maar om een totaal nieuw bestaan. Een geestelijk lichaam, noemt hij dat paradoxaal. Bij hem is opstanding een nieuwe scheppingsdaad van God. Hij repareert ons niet maar maakt alles en iedereen nieuw. We moeten het niet van iets onsterfelijks in onszelf hebben, de ziel, maar van de creativiteit van onze schepper. Die, mogen we geloven, zal in de dood onze herschepper en vernieuwer zijn. Zelf kom ik steevast uit bij Wim Weren, de nieuwtestamenticus die ooit alle Paasverhalen in de Bijbel nauwkeurig onderzocht. In dit laatste jaar van mijn predikantschap hier, noem ik hem graag nog een keer. Wim Weren waarschuwt ervoor opstanding concreet te maken en spreekt daarom graag van ‘een postume verrassing’: een verrassing van godswege die zich niet in woorden of beelden laat vangen. Laat Pasen maar lekker vaag en ongrijpbaar zijn. Opstanding is een postume verrassing.

Onlangs kreeg ik dat opnieuw bevestigd toen ik fragmenten terugzag uit de film Risen −  ‘herrezen’ in het Nederlands. Daarin krijgt een Romeinse soldaat van Pilatus de opdracht de geruchten rond Jezus’ opstanding te onderzoeken. Gaandeweg verandert die soldaat van een cynicus in een navolger. Op zich is dat geen onaardige film, ook omdat een mooi beeld wordt gegeven van de tijd van Jezus, van de Joodse en Romeinse wereld van toen. Toch gaat het voor mijn gevoel mis als de regisseur iets in beeld probeert te brengen wat letterlijk niet te filmen is: het komen en gaan van de opgestane Jezus. Zoiets is bij voorbaat gedoemd te mislukken. Het wordt óf te spookachtig óf te concreet. De opgestane Heer is geen vluchtige ziel of geest maar ook geen mens van vlees en bloed. Nee, Pasen is onmogelijk te verfilmen. Het is geen waarheid om elkaar mee om de oren te slaan, in de zin van: zo is het, zo moet je het zien. Wel een waarheid om samen te vieren in de liturgie en samen te belichamen als kerk. Dat doen we als we zelf gaan leven als nieuwe, opgestane en door de Geest geïnspireerde mensen. Paulus zou zeggen: mensen gedreven door geloof, hoop en liefde. Als we dat doen, dan vormen we samen het levende lichaam van de opgestane Heer. Amen


 
terug